UD: Leerstijl Inventaris

De resultaten van de enquête zijn alleen beschikbaar voor de auteur

1. Wanneer ik leer:

4 = meest zoals jij
3 = tweede meest zoals jij
2 = derde meest zoals jij
1 = minst zoals jij
A. Ik houd ervan om met mijn gevoelens om te gaan.
B. Ik houd ervan om over ideeën na te denken.
C. Ik houd ervan om dingen te doen.
D. Ik houd ervan om te kijken en te luisteren.

1. Wanneer ik leer:

4 = meest zoals jij
3 = tweede meest zoals jij
2 = derde meest zoals jij
1 = minst zoals jij
A. Ik houd ervan om met mijn gevoelens om te gaan.
B. Ik houd ervan om over ideeën na te denken.
C. Ik houd ervan om dingen te doen.
D. Ik houd ervan om te kijken en te luisteren.

1. Wanneer ik leer:

4 = meest zoals jij
3 = tweede meest zoals jij
2 = derde meest zoals jij
1 = minst zoals jij
A. Ik houd ervan om met mijn gevoelens om te gaan.
B. Ik houd ervan om over ideeën na te denken.
C. Ik houd ervan om dingen te doen.
D. Ik houd ervan om te kijken en te luisteren.

1. Wanneer ik leer:

4 = meest zoals jij
3 = tweede meest zoals jij
2 = derde meest zoals jij
1 = minst zoals jij
A. Ik houd ervan om met mijn gevoelens om te gaan.
B. Ik houd ervan om over ideeën na te denken.
C. Ik houd ervan om dingen te doen.
D. Ik houd ervan om te kijken en te luisteren.

1. Wanneer ik leer:

4 = meest zoals jij
3 = tweede meest zoals jij
2 = derde meest zoals jij
1 = minst zoals jij
A. Ik houd ervan om met mijn gevoelens om te gaan.
B. Ik houd ervan om over ideeën na te denken.
C. Ik houd ervan om dingen te doen.
D. Ik houd ervan om te kijken en te luisteren.

1. Wanneer ik leer:

4 = meest zoals jij
3 = tweede meest zoals jij
2 = derde meest zoals jij
1 = minst zoals jij
A. Ik houd ervan om met mijn gevoelens om te gaan.
B. Ik houd ervan om over ideeën na te denken.
C. Ik houd ervan om dingen te doen.
D. Ik houd ervan om te kijken en te luisteren.

1. Wanneer ik leer:

4 = meest zoals jij
3 = tweede meest zoals jij
2 = derde meest zoals jij
1 = minst zoals jij
A. Ik houd ervan om met mijn gevoelens om te gaan.
B. Ik houd ervan om over ideeën na te denken.
C. Ik houd ervan om dingen te doen.
D. Ik houd ervan om te kijken en te luisteren.

1. Wanneer ik leer:

4 = meest zoals jij
3 = tweede meest zoals jij
2 = derde meest zoals jij
1 = minst zoals jij
A. Ik houd ervan om met mijn gevoelens om te gaan.
B. Ik houd ervan om over ideeën na te denken.
C. Ik houd ervan om dingen te doen.
D. Ik houd ervan om te kijken en te luisteren.

1. Wanneer ik leer:

4 = meest zoals jij
3 = tweede meest zoals jij
2 = derde meest zoals jij
1 = minst zoals jij
A. Ik houd ervan om met mijn gevoelens om te gaan.
B. Ik houd ervan om over ideeën na te denken.
C. Ik houd ervan om dingen te doen.
D. Ik houd ervan om te kijken en te luisteren.

1. Wanneer ik leer:

4 = meest zoals jij
3 = tweede meest zoals jij
2 = derde meest zoals jij
1 = minst zoals jij
A. Ik houd ervan om met mijn gevoelens om te gaan.
B. Ik houd ervan om over ideeën na te denken.
C. Ik houd ervan om dingen te doen.
D. Ik houd ervan om te kijken en te luisteren.

1. Wanneer ik leer:

4 = het meest zoals jij
3 = tweede meest zoals jij
2 = derde meest zoals jij
1 = het minst zoals jij
A. Ik vind het leuk om met mijn gevoelens om te gaan.
B. Ik vind het leuk om over ideeën na te denken.
C. Ik vind het leuk om dingen te doen.
D. Ik vind het leuk om te kijken en te luisteren.

1. Wanneer ik leer:

4 = het meest zoals jij
3 = op een na het meest zoals jij
2 = derde meest zoals jij
1 = het minst zoals jij
A. Ik vind het leuk om met mijn gevoelens om te gaan.
B. Ik vind het leuk om over ideeën na te denken.
C. Ik vind het leuk om dingen te doen.
D. Ik vind het leuk om te kijken en te luisteren.

1. Wanneer ik leer:

4 = het meest op jou van toepassing
3 = het op één na meest op jou van toepassing
2 = het op twee na meest op jou van toepassing
1 = het minst op jou van toepassing
A. Ik houd ervan om met mijn gevoelens om te gaan.
B. Ik houd ervan om over ideeën na te denken.
C. Ik houd ervan om dingen te doen.
D. Ik houd ervan om te kijken en te luisteren.

1. Wanneer ik leer:

4 = het meest zoals jij
3 = op de tweede plaats het meest zoals jij
2 = op de derde plaats het meest zoals jij
1 = het minst zoals jij
A. Ik vind het leuk om met mijn gevoelens om te gaan.
B. Ik vind het leuk om over ideeën na te denken.
C. Ik vind het leuk om dingen te doen.
D. Ik vind het leuk om te kijken en te luisteren.

1. Wanneer ik leer:

4 = het meest zoals jij
3 = op de tweede plaats zoals jij
2 = op de derde plaats zoals jij
1 = het minst zoals jij
A. Ik vind het leuk om met mijn gevoelens om te gaan.
B. Ik vind het leuk om over ideeën na te denken.
C. Ik vind het leuk om dingen te doen.
D. Ik vind het leuk om te kijken en te luisteren.

1. Wanneer ik leer:

4 = het meest zoals jij
3 = de tweede meest zoals jij
2 = de derde meest zoals jij
1 = het minst zoals jij
A. Ik vind het leuk om met mijn gevoelens om te gaan.
B. Ik vind het leuk om over ideeën na te denken.
C. Ik vind het leuk om dingen te doen.
D. Ik vind het leuk om te kijken en te luisteren.

1. Wanneer ik leer:

4 = het meest zoals jij
3 = op de tweede plaats zoals jij
2 = op de derde plaats zoals jij
1 = het minst zoals jij
A. Ik vind het leuk om met mijn gevoelens om te gaan.
B. Ik vind het leuk om over ideeën na te denken.
C. Ik vind het leuk om dingen te doen.
D. Ik vind het leuk om te kijken en te luisteren.

1. Wanneer ik leer:

4 = het meest zoals jij
3 = het tweede meest zoals jij
2 = het derde meest zoals jij
1 = het minst zoals jij
A. Ik vind het fijn om met mijn gevoelens om te gaan.
B. Ik houd ervan om over ideeën na te denken.
C. Ik vind het leuk om dingen te doen.
D. Ik kijk en luister graag.

1. Wanneer ik leer:

4 = het meest als jij
3 = op de tweede plaats als jij
2 = op de derde plaats als jij
1 = het minst als jij
A. Ik vind het leuk om met mijn gevoelens om te gaan.
B. Ik vind het leuk om over ideeën na te denken.
C. Ik vind het leuk om dingen te doen.
D. Ik vind het leuk om te kijken en te luisteren.